Mijnheer Cros verder

 De Parijse schrijver, uitvinder, naloper van vrouwen, wat al niet, Charles Cros (1842-1888) was een wonder van onafheid. Hij ontwierp oa. ‘De machine om het karakter van vrouwen te veranderen’. Uitgeverij Ijzer bracht het boekje 'Mijnheer Cros' uit, waarin vier Nederlanders met zijn werk op de loop gaan, het voortzetten. Zo laat Kreek Daey Ouwens hem áfgunstig voor een spiegel staan in 'Op een spiegel':

 "Al die keren, spiegel, dat je haar zult dienen

Om haar wang met geurig poeder te bedekken

Of haar ogen met zwart te sieren of haar lippen,

Pruilmond, karmijnrood te stiften, zul je zeggen:

 

'Ik sliep en spiegelde de verzen die hij schreef

Op het ivoor... Waarom door uw ogen van fluweel,

Uw zachte vlees, uw volle lippen op te dirken

De overwinning nog sterker laten schitteren?'

 

Wanneer je een perverse blik bij haar ontwaart

Als ze, haar geliefde beu, verveeld naar buiten staart,

Val in scherven maar dien haar niet jij spiegelglas,

Zij die met mijn verzen spot en zich opsmukt voor

een ander."

Kreek Daey Ouwens en de stilte

 'Oefeningen in het alleenlopen' heet de nieuwe bundel van Kreek Daey Ouwens. Het alleen, het lopen. Het lijken de eerste stappen van een kind dat leert luisteren. En al een heel leven met zich draagt.

Hoe zwaar kan een huis wegen, met personages erin als twee grootvaders, een grootmoeder, een moeder, een zusje, een dood broertje en dingen, o zo veel dingen. En een buiten met vliegen, vogels, wolken. Maar waar is vader gebleven? Luister, het is stil:

 'De paddestoelen waar ik zo van houd./ ze komen in de nacht.

 De stille grootvader vraagt om hete koffie en/ laat die dan koud worden.

 De grootmoeder zet foto's uit elkaar zonder er/ naar te kijken.

 Onze moeder veegt het stof van de schoorsteenmantel./ Ze veegt het houten hert, de ivoren krokodil, de/ pauwenveren in de hoge vaas. In de avond veegt ze/ opnieuw.'

Soms staan er maar twee of drie regels, zoals:

 'De schoenen van vader staan met hun/ neus naar voren. Alsof ze zo naar buiten/ lopen. Wij denken onszelf weg.'

Kreek Daey Ouwens orkestreert de stilte:

 'Soms is het huis bang voor de mensen./ Soms is het huis stil.

 Met elke stap kun je in een val lopen./ Er is geen wind in de bomen. Er vliegt/ alleen een vogel naar het dak. Vlak voor-/dat hij landt komt hij terug en/ blijft op de grond zitten of hij daar/ is neergezet.

 Overal waar je loopt ligt glas.'

En dan:

 'Wat we niet weten slaan we op in ons hart.'

Kreek Daey Ouwens

 'Ik wil in mijn huis een raam maar ik wil het raam dichtdoen.' Is de titel van haar nieuwe bundel. Eronder staat 'Een gedicht'. 

 Het begint zo: 'Je kunt je verstoppen. Je kunt jezelf/ verbergen in een doos. Je kunt de doos/ dichtmaken. Al het licht buitensluiten./ Alle geluiden. Van buitenaf ziet de/ wereld niets anders dan een dichte doos./ Maar binnen is het stil. Daar kun je/ zitten als een vleermuis, zonder dat je/ ogen nodig hebt. Je hebt een heel huis/ voor jezelf.'

 Eens schreef ik: 'Een huis is een mens is een huis.' Bij Kreek Daey Ouwens was ik op bezoek, in Eindhoven. Haar inwendige huis lees ik nu. In soms hele korte strofen als:

"Wat gebeurt er als je doodgaat? vraag ik.

'Niets,' zegt grootmoeder,

'Niets voor altijd.'"

 

Er is in dit huis een moeder, een grootmoeder, een grootvader met een stok. Dood of levend. Kinderen zijn er ook. Huiselijk:

'Vouw de was voor je moeder.

Zet een groot bord kersen op haar hart.'

 

Meer dan eens hoorde ik van schrijvers of schilders dat ze bij zichzelf 'het bord moesten schoonvegen' voor er iets kwam. De epiloog van dit gedicht van Daey Ouwens zegt:

'Ik schrijf nu overal. Ik schrijf onderweg naar mijn werk./ Ik schrijf in mijn kamer, alleen, achter mijn/ typemachine/ Maar ik schrijf niet wat ik zou moeten schrijven.

Eigenlijk denk ik dat je pas kunt schrijven als/ je helemaal niets weet.'

Kreek Daey Ouwens

 Kreek Daey Ouwens bezit het geheim van de nabijheid. Je wordt er bang van. Nabij als wat. Haar nieuwe bundel 'Blauwe hemel' begint met de regel 'Men leeft altijd met de zelfde mensen. Dicht bij elkaar.'

 Of die mensen leven of dood zijn weet je niet, ze zijn er. Zoals Larissa, tot wie ze zich steeds richt en meneer en mevrouw Danie die bij haar in huis verkeren, heel de bundel door. Veel komt terug: citroen, poes, bordeel, anemonen, gordijnen. Ik was daar eens. Bij haar thuis in de kamer, met zicht op de kleine winterse tuin en een kop soep in m’n hand. De buurt zag ik, het kanaal, de rest van een fabriek, de verdwaalde straat, het was zoeken voor ik haar gevonden had. En nu lees ik:

 

'Mijn naam is Danie.

Ik woon mijn leven lang in hetzelfde huis.

Ik ben moe en trillerig en bekaf.

 

Mevrouw Danie ademt als een vogeltje.

Ik koop citroenen, die zwaar zijn als ijzer.

Ik heb een droom.

Ik droom dat ik met een jonge vrouw ben.

Ik ben bang voor jonge vrouwen. Ik zal niet met ze zijn.

Ik houd van vrouwen, die ouder worden.

Ik houd van hun blik. De manier waarop ze gaan zitten.

We dansen over een vloer, die dof is als hun huid.

We fluisteren: 'Lieveling.'

 

Er kan net zo goed een hemel boven mijn hoofd zijn

in plaats van een plafond.'

Kreek Daey Ouwens (2)

'Wat mooi is blijft altijd bestaan,' daarover waren Kreek Daey Ouwens en ik het vanmiddag eens. Donderdag is ze te horen in de Avonden over haar bundel 'De achterkant'.

 Wie dood is verdwijnt, tegelijk blijft hij of zij onmiskenbaar bestaan. We kunnen het niet rijmen.
Zo gaan we met de doden om, halfhartig.
'Praat je met hem,' vroeg ik Kreek. 'Ja,' zei ze, 'gek genoeg nu veel meer dan toen hij nog leefde.'
In andere culturen dan de onze is leven met de doden vaak gewoon. Arjan Peters schreef zaterdag in de Volkskrant over de verzameling nagelaten stukken 'Campo Santo' van W.G.Sebald, die nu ook vertaald is (weer door Ria van Hengel). Daarin beschrijft hij de dodencultuur op Corsica. Sebald, hoeder van de doden. 

 Aan de overkant van de Tyrrheense zee, in de Italiaanse Cinque Terre beklom ik eens vanuit een kustdorp, een vissershaventje, een steil bergpad, duizelingwekkend hoog boven zee.
Het werd een trap. Het vreemde was, langs de trap waren kabels gespannen, langs katrollen. Het leek een primitief kabelbaantje. Waar zou deze goederenlift heen gaan? Wie woonde daar? Boven gekomen zag ik een klein kerkhof. Begrijpelijk, elk stukje vlakke grond werd hier benut. En toen, het eindstation van het kabelbaantje.
Het was een lift voor doodskisten. Met de hand te bedienen. 
Heel praktisch, hoe zou je ze anders vanuit dorp omhoog moeten krijgen.
 

het omslag, de man, de vrouw. de tekening is van Johan Kuipers,

Kreek Daey Ouwens (1)

 De schijngestalten van de dood, zo kun je misschien omschrijven waar de bundel 'De achterkant' van Kreek Daey Ouwens over gaat.

 Haar geliefde stierf, ze schreef. Het werden stukjes, halverwege proza en gedichten. Over hoe de dood, het sterven van jongsaf haar leven binnenkwam en werd opgevat.
Een kaleidoscopisch boek.
Natuurlijk, onze doden verdwijnen, en even natuurlijk, ze leven. Een scherfje uit de kaleidoskoop:

 'Zul je nog van me houden, als ik je weer zal zien?
Evenveel als het aantal kersen in de mand, die ik voor je deur
heb neergezet? Laat ze niet te lang liggen, lief, dan pikken de mussen ze weg!'

Morgen ga ik bij haar op bezoek. En, nb. 'De achterkant' is genomineerd voor de VSB-prijs.