De koning sterft

 We leven in een gezegende tijd als het gaat om sterven. Met deze opluchting kwam ik uit de meesterlijke film 'De dood van Lodewijk XIV' van Albert Serras. Gebaseerd op getuigenissen van toen.

 Wie ziek werd was in de oude tijden aan de heidenen overgeleverd.  Men deed maar wat, wist niets. En nog zijn er die zich in deze tijd vrijwillig overleveren aan kwakzalvers, zich niet laten inenten of heilig geloven in natuurgeneeswijzen.

 Hoe gaat dat als de wanhoop toeslaat? Lodewijk kon niet veel anders en laat tenslotte dokter Le Brun uit Marseille komen die veel raadselpraat uitstoot over mens en natuur en een elixer toedient waarin stierenzaad, kikkervet en het hersenvocht van Engelse doden vermengd zit. Mens en natu­ur, een warboel. Ook toen. Lodewijk sterft aan gangreen, wondkoorts. Nu makkelijk oplos­baar.

 De film komt de sterfkamer niet uit. De kerk verzorgt de rituelen. Taferelen bij heel spaarzaam kaarslicht met priesters en geleerde oude mannen die het tenslotte ook niet weten. Geen diagnose, luidt de eerlijke diagnose van de Parijse universitaire medici.

 Opmerkelijk is dat tot vandaag voortziekende geloof in de geneeskracht van voedsel, diëten. Maar de koning eet niet. Hij sterft.

 Jean Pierre Léaud die ik ken uit zoveel Truffaut‑films waarin hij diens alter ego speelt is een volstrekt geloofwaardige stervende koning. De bedenker van de pruikenmode - hij werd kaal, en heel het hof moest eraan - blijft helder tot het eind. Alleen - schoonheidsfoutje ‑ z'n gebit is te gaaf, in die tijd aten de rijken suiker en tandartsen trokken alleen. Meesterlijk is het trillen van z 'n wang in de opening van de film..

 Maar verder laat hij alle gemoedstoestanden tussen leven en dood geloofwaardig zien. Ik word morgen lid van de bond tegen kwakzalverij.